Op mijn sterfbed mag deze scene niet ontbreken
IJskoude herfstnacht in '99.
Edward en ik scheuren over de plas op weg naar huis. Even een stampotje gegeten aan de andere kant van het water en nu vol gas door de slootjes bij volle maan. Als een echte waterman weet mijn stuurman blindelings zijn weg langs seringen-akkers en betonnen schoeingen te vinden.
Een wolk voor de maan doet Edward twijfelen..."is dit al het einde van de sloot?" Een ruk aan het stuur, een angstige gil en een krakende romp. STILTE. We leven nog.
Als een wonder heeft het zachte water ons opgevangen. De boot is er erger aan toe. Ik klim op een eiland en kijk naar de twee mobieltjes waarvan het licht langzaam dooft. De kou en schrik dooft mij ook. Niemand te bekennen, niemand die ons hoort. Een krankzinnig avontuur volgt. We zwemmen zingend " We zijn er bijna" van eiland naar eiland.
Bjna eindigde het avontuur dramatisch. We beklommen per ongeluk een baggereiland waarin we langzaam wegzonken. Net op tijd kreeg ik een struik te pakken. "Laat me maar achter" zei ik tegen hem, als antwoord kreeg ik zijn schoenen.
Allah/ God/ Boedha, of wie dan ook was ons gunstig gezind: stomtoevallig vonden we een surfplank. De woonboot waar we samen naartoe peddelde was mooier dan menig huis in een UNOX-reclame.
We waren er nog. Die avond stopte we met de pil.